terug naar menu

Libanon verhaal

Vertrekken


Bij het eerste moment van ontwaken leek de wereld nog gewoon, maar toen ik me realiseerde dat die vreselijke en lang voor me uitgeschoven dag van m’n vertrek toch echt was aangebroken, veranderde dat. Natuurlijk ben ik wel gewoon m'n bed uit gekomen. Al was het maar om mijn blaas te legen. Daarna heb ik me ook nog gewoon gewassen en m'n tanden gepoetst in ons washok. Tot zo ver leek het dus nog wel op een gewone ochtend, maar vanaf het moment dat ik na het tandenpoetsen, m'n toilettas meenam om die bij m'n handbagage te stoppen veranderde de dag voor mijn gevoel. Ik had de rest van m'n handbagage de avond tevoren al ingepakt dus daar hoefde ik die ochtend dus alleen nog m'n toiletspullen bij te doen. Na ze dus voor een laatste keer, in Libanon gebruikt te hebben, heb ik ze dan ook in m'n tas opgeborgen. Die handeling staat me nog helder voor de geest omdat het me een onaangenaam gevoel van definitiviteit gaf.

Ik herinner me dat ik die hele verdere ochtend nog de ijdele hoop heb gekoesterd dat we nog te horen zouden krijgen dat, het vertrekken, op die dag, om wat voor reden dan ook, niet door zou kunnen gaan. 

Als Israel nou eens precies dat moment had gekozen voor de grote inval in Libanon, die duidelijk op stapel stond, zouden we misschien wel wat langer in Libanon moeten blijven. Alles vond ik beter dan moeten vertrekken. Die grote inval zou echter nog twee en een halve maand op zich laten wachten.

Voor dat uiteindelijke vertrek, heb ik nog wel een laatste afscheidsrondje over de post gelopen. Dat rondje begon ik door eerst een laatste keer het slaaphol in te lopen. Daar stond m'n lege bed, in de hoek te wachten op de volgende slaper. Al mijn spullen waren er af dus het was alleen nog een leeg bed. Wie zou er vanaf die avond in dat bed slapen?

Vanuit het slaaphol, liep ik onder het tentzeil door en de bunker in, om een laatste blik op onze voorraad te werpen. Er stonden op dat moment echter alleen wat kisten met noodrantsoenen en een lading munitie. De prioriteiten in het leger.

Daarna vervolgde ik m'n rondje, door naar het washok met z'n roestvrijstalen wasbak met drie kranen te lopen. Daar had ik me even daarvoor nog een laatste keer gewassen. 

Toen liep ik langs de douche met z’n benzine gestookte boiler, de wc en de pvc pijp die als urinoir uit de grond stak. Daar had ik dus, bij het opstaan nog m'n blaas geleegd. Toen via het wacht kotje en langs het aggregaat. Overal keek ik even, een laatste keer naar binnen. Zelfs bij die wc. Bij het wacht kotje heb ik ook nog een laatste blik door de kijker geworpen, naar het bekende uitzicht voor de post. Eerst draaide ik die kijker naar het oude kruisvaarders kasteel en post 7-2 vandaar volgde ik de weg via het turquoise gebouwtje van de zuid Libanese post Tango aan de overkant van de wadi, waar op dat moment een oude, vuil witte mercedes met een paar mannen stond.

Denkend aan de vele uren die ik daar, alles keurig aan de CP meldend, had gezeten, drong pijnlijk helder tot me door dat ik dat nooit meer terug zou zien als ik eenmaal van de post zou zijn vertrokken. Daarna heb ik de kijker nog even verder naar de Israëlische grens in de verte gedraaid. Daarna heb ik met een bezwaard hart, m'n afscheidsrondje via het aggregaat verder vervolgd, naar de prefab om een laatste blik te werpen op de muurschildering die de sergeant van onze voorgangers daar had gemaakt.


Uiteindelijk was echter onherroepelijk dat vreselijke moment aangebroken. Dat moment waarop ik niet meer m’n wapen meepakte maar m’n weekend tas en m’n radio. Dat definitieve moment, waarop ik echt moest vertrekken. Het moment dus, waarop de overgang van militair naar burger echt begon. Even heb ik toen nog een laatste keer met m'n wapen in m'n hand gestaan tot ik het, met tegenzin weer terug in de kast zette en met een gevoel alsof ik er ineens niet meer toe deed vertrok. 


“Eigenlijk is het een prachtige voorjaarsdag in zuid Libanon. Alleen voel ik me helemaal niet vrolijk nu ik in onze YP moet stappen. Ik neem ook geen plaats op m'n gewone plek als boordschutter, naast de chauffeur, maar achterin bij de anderen die, net als ik, vandaag vertrekken. Mijn tijd in Libanon zit er dus nu echt op. Ik heb mijn laatste rit als boordschutter zelfs gisteren al gemaakt, besef ik.

Met een gevoel zoals je dat zou kunnen hebben als je een geliefd oud thuis moet achterlaten, om er nooit meer naar terug te keren, vertrek ik uiteindelijk om naar onze Commando Post en van daaruit uiteindelijk terug naar Nederland te worden gebracht. 

M'n plunjebaal word apart naar Nederland vervoerd en wordt achterin een drietonner gekieperd. Ik ben blij dat ik daar niet de hele dag mee hoeft te sjouwen want het is een erg onhandelbaar en lomp zwaar ding."

In de dagen voor vertrek hebben we daar nog een adreslabel aan moeten hangen met het Nederlandse adres van m'n ouders weer als huisadres, wat me toen een heel vreemd gevoel van terug in de tijd gaf.


Het Nederlandse leven uit m'n jeugd, een leven waarover ik tijdens de maanden daar, alleen maar had gelezen in de brieven van m'n vriendin, kwam veel te snel op me af gesneld maar ik besefte heel goed dat het die zelfde dag al weer, ook mijn leven zou gaan worden. Even had ik nog serieus overwogen om bij te tekenen met de bedoeling om in Libanon te kunnen blijven, maar door m’n eigen besluiteloosheid heb ik de boel maar op z’n beloop gelaten tot het echt te laat was.

Toen ik later, thuis aan m’n vriendin vertelde dat ik eigenlijk had willen bijtekenen, werd echter meteen duidelijk dat zij daar helemaal niet blij mee zou zijn geweest. (zachtjes uitgedrukt) Ze zij: "Als je had bijgetekend, zou ik het hebben uitgemaakt.”

Een reactie die mij, op dat moment, alleen maar verbaasde, maar eigenlijk helemaal niet verwonderlijk was. Zij had namelijk alleen relatieve "vrede" met mijn diensttijd gehad, omdat ik nou eenmaal dienstplichtig was. Een vriend die vrijwillig soldaat wil blijven, zou voor haar en haar antimilitaristische ideeën, echt onverteerbaar zijn geweest. Haar ideeën over het leger, waren alleen, echt niet bij mij in m'n soldaten brein doorgedrongen. 

Als ik die gedachte nu trouwens even verder vervolg, besef ik dat dan, niet alleen mijn leven heel anders zou zijn gelopen dan nu. M'n dochter en kleindochter zouden dan bijvoorbeeld nooit bestaan hebben, om maar even een consequentie te noemen want zoals ik haar ken, zou ze het toen ook echt uitgemaakt hebben. Hoewel die gedachte voor mij, wel erg extreem is.


Ondertussen waren wij onderweg naar onze CommandoPost en op het punt bij de oude cederboom, voordat we, voor de laatste keer het dorp in zouden rijden, op het punt dus waar ik op de heenweg voor het eerst het gebied rond onze post had gezien en bedacht dat ik zo wel zou willen wonen, keek ik op de terug weg nog eens goed om me heen en vroeg ik me af of ik dat ooit weer terug zou zien.


Bij het kapot geschoten huis met de blauw/witte tegelvloer, waar we zo vaak hadden gezeten bij de nachtelijke patrouilles, bedacht ik nog dat, dat eigenlijk een prachtige plek zou zijn geweest om te wonen. Waarom heb ik me toen eigenlijk nooit echt afgevraagd wat dat ooit geweest kon zijn. misschien hoorde die vloer wel bij een badhuis waarvan alleen die vloer en wat stukken muur met kleine kamertjes nog restte. Waarom heb ik daar toen nooit verder over nagedacht of doorgevraagd ?? 


Al die indrukken bleef ik zo veel mogelijk opsnuiven totdat m'n geliefde landschap uiteindelijk achter de huizen van het dorp verdween. Die beelden kan ik ook nu nog moeiteloos oproepen. Van het prachtige landschap tot m'n allerlaatste blik richting post "Tango" in de verte, 

Terwijl ik daar weg werd gebracht, ging het leven in Libanon echter gewoon door. Daar, hadden wij dus niets aan veranderd. In mijn hoofd speelde wel nog even een gedachte van; "Als ik dit over tien of twintig jaar nog eens bezoek, is natuurlijk alles anders" en ik was best wel jaloers op de jongens die op die dag aankwamen. Zij stonden tenminste aan het begin van hun tijd in Libanon en niet aan het eind, zoals wij. 


Op de CP aangekomen, moesten we natuurlijk weer eerst zo’n toespraak van onze kapitein ondergaan. Vervolgens zijn we achterin een witte UN vrachtwagen naar Beiroet vervoerd. Dat alles gebeurde natuurlijk in een strak geregeld schema waarbij we natuurlijk ook weer de zelfde serie roadblocks zijn gepasseerd als bij onze aankomst in Libanon, vier maanden eerder. Daarover is mijn precieze herinnering echter erg vaag. Volgens mij heb ik de hele reis naar Beiroet, diep in gedachten verzonken voor me uit zitten staren met vooral het gevoel dat ik een onafgemaakte taak achterliet die ik zo graag zou hebben afgemaakt. 

Het door burgeroorlogen verscheurde land, kwam duidelijk tot rust in de gebieden waar wij zaten. Mensen waren weer bezig met het opbouwen van hun bestaan en er was, voornamelijk met ons, een welige handel opgebloeid.

Door die naderende Israëlische dreiging was dat echter allemaal in gevaar. Het voelde aan als een kruitvat waarvan de lont bijna is opgebrand. Hoe lang zou dat nog gaan duren?... Maar ik moest dus terug naar waar ik vandaan kwam. Je kunt je misschien voorstellen dat, dat laatste zinnetje, voor mij een heel andere betekenis heeft dan voor gemiddeld rechts Nederland. 


De hele weg naar Beiroet is verder in een waas voorbij gegaan. We moeten weer de zelfde serie roadblocks zijn gepasseerd als op de heenweg, maar daar heb ik niet veel van meegekregen. Ik herinner me nu, eigenlijk alleen één vrij lang oponthoud van die hele terugweg, en dat ook alleen omdat ik er nog een laatste  foto gemaakt heb. Ik heb me achteraf zelfs nog verbaast dat die nog gelukt was, want eigenlijk was m’n rolletje allang vol. Het zat alleen nog in m’n camera omdat ik toch geen nieuwe meer had.

De hele rest van die reis, heb ik diep in gedachten voor me uit zitten staren. Ik kon ook nog nauwelijks geloven dat ik echt uit Libanon ging vertrekken. Al bijvoorbaat verlangde ik terug naar het leven op de post want daar had ik tenminste het gevoel gehad dat we een belangrijke sociaal maatschappelijke taak uitvoerden. Het door burgeroorlogen verscheurde land, kwam een beetje tot rust in het gebied waar wij zaten. Mensen begonnen weer een beetje met het opbouwen van hun bestaan en er was, voornamelijk met ons, een welige handel opgebloeid. Door die naderende Israëlische dreiging was dat echter allemaal in gevaar. Het voelde aan als een kruitvat waarvan de lont bijna is opgebrand. Hoe lang zou dat nog duren? Maar ik ging dus terug naar naar het land waar ik vandaan kwam.