terug naar menu

Libanon verhaal

Dit is geen thuis


In Nijmegen had ik vanuit een telefooncel naar de huistelefoon van m'n ouders gebeld om te zeggen waneer ik met de trein in Cuijk zou aankomen. Voor de duidelijkheid; doordat er toen nog geen mobiele telefoons waren, moest je, als je onderweg was, naar zo’n telefooncel om te kunnen telefoneren. Die “huistelefoon” waar ik toen heen belde, was toen ook de enige telefoon die er in een gemiddeld huis te vinden was. Hij zat met een snoer vast in het telefoonstopcontact en bij m'n ouders stond hij op een mooi tafeltje in de huiskamer.

Op die manier naar “huis” bellen was toen dus nog heel normaal, maar ik bedenk daar nu wel bij, dat ik dan dus wel Nederlandse "kwartjes" (25 cent muntjes) bij de hand moet hebben gehad. In zo'n “telefooncel” hing namelijk een munttelefoon en daar kon je alleen met die kwartjes terecht om te telefoneren. Het eerste GSM netwerk van Nederland, werd pas ruim twaalf jaar later, op 1-7-1994 in gebruik genomen.


Toen ik dus in m'n oude geboortedorp uit de trein stapte, werd ik daar opgewacht door m’n ouders en zusje en zwaaiend met m’n "gettoblaster" riep ik toen; “Ik heb een radiootje gekocht”. Voor hen zag dat er vast uit alsof ik blij was om terug te zijn. Later hoorde ik van m'n zusje dat zij in ieder geval onder de indruk was geweest van die enorme radio.

Ik voelde me echter meer alsof ik naar zo'n verplicht familiefeest moest. Op mijn gezicht, zal ongetwijfeld een keurige grijns te zien zijn geweest, maar ik had het gevoel dat alles wat ik daar in Cuijk om me heen zag, alles wat ik was geworden, ontkende.

Terugkerend uit het conflictgebied Libanon, wou ik eigenlijk alleen maar zo snel mogelijk weer terug naar dat conflictgebied om daar, in het land waar ik me thuis voelde, m'n taak te kunnen afmaken. Die taak was echter niet meer mijn taak en terwijl mijn hoofd nog dapper z'n best deed om te ontkennen dat ik allang uit Libanon weg was werd ik naar m'n ouderlijke, huis gebracht.

Naar een plek dus, die weer mijn thuis moest gaan worden. Ik herkende alles wat ik zag, maar dat wat vroeger zo vertrouwd was geweest, kwam totaal vreemd op me over.

Toen we uiteindelijk bij m'n ouderlijke huis aankwamen, stapte ook ik uit de auto en liep maar gewoon achter de familie aan naar de achterdeur van een vreemd bekend huis. Daar stapte ik toen, na een klein moment van grote twijfel, toch maar achter iedereen aan, over een drempel naar binnen.


We kwamen binnen via de keuken, waar alles bekend was maar erg vreemd op me over kwam maar ik liep "gewoon", achter m'n familie aan naar de huiskamer, waar feitelijk ook alles nog precies zo was als toen ik het maanden eerder had achtergelaten. Het zelfde, veel te drukke en kleurige, jaren ’70 behang op de muren die daarbij ook nog steeds rijkelijk waren bedekt met frutsels en snuisterijen. Alles stond en hing er ook nog op de zelfde plekken. Hetzelfde nep schilderij van het zigeunermeisje hing nog aan de muur, net als de pauwblauw metalen pauwen boven de zelfde, ooit luxe pluche bank.

Het was dus echt nog dezelfde drukke en tjokvolle huiskamer als voor m'n vertrek, maar het kwam allemaal onvoorstelbaar vreemd op me over en door mijn hoofd spoelde een gedachtenstroom van ontkenning en ongeloof.

Ik keek dus eerst nog even goed om me heen naar dat vreemde interieur voordat ik er uiteindelijk toch maar naar binnen ging. M’n moeder vertelde me jaren later; "Je stond nogal vervreemd om je heen te kijken toen je thuis kwam”.


Door de combinatie van, aan de ene kant de cultuurschok van m'n aankomst in Nederland en aan de andere kant de bijkomende schok dat ik ineens weer bij m'n ouders thuis op de bank zat met zo'n kop veel te slappe koffie voor me, was ik met stomheid geslagen. Misschien probeerde daarom m’n pa, m'n zwijgen te doorbreken met zijn bekende oude oorlogsverhalen uit de tweede wereldoorlog.

M'n pa was bijna negen toen de Duitsers, Nederland binnen vielen in 1940, en bijna veertien tijdens "de bevrijding". Zijn verhalen waren dan ook de belevenissen van een jong kind op het platte land, maar misschien waren die verhalen gewoon zijn manier om een gesprek opgang te brengen. Ik vond zijn, voor mij zo bekende oude verhalen echter alleen maar heel erg frustrerend en irritant.

In Libanon werden wij geacht ervoor te zorgen dat iedereen vredig samen ging leven en daarbij moesten we natuurlijk ook nog strikt “neutraal” blijven, voor zover dat tenminste mogelijk is als zelfs de regering die ons had gestuurd, meer pro Israël dan pro Palestina was.


We zaten daar tenslotte om Israël te vrijwaren voor de Palestijnen. Palestijnen die in Libanon een  toevlucht hadden gevonden en eigenlijk alleen maar hun Palestina terug wilden veroveren van de joden die daar de staat Israël hadden gesticht. Een geschiedenis trouwens waar ik, toen ik daar heen werd gestuurd, helemaal niet van op de hoogte was gebracht. 

Ondertussen vertelde mijn vader echter, schijnbaar onbekommerd, gewoon verder over, zijn oorlog. Nu, jaren later en zelf ook vader, besef ik natuurlijk heel goed dat hij trots was op zijn zoon die helemaal naar Libanon was geweest, maar op dat moment had ik helemaal geen aandacht voor de trots van m’n vader die mij waarschijnlijk gewoon wilde aansporen om iets te vertellen van wat ik, had meegemaakt. 

Terwijl hij dus steeds maar door ging over zijn oorlog, kreeg ik steeds meer de neiging om te schreeuwen dat hij z’n kop moest houden. Ik denk dat alleen de verborgen diplomaat in mij, me daarvan weerhouden heeft. Achteraf denk ik dat het voor mij misschien wel beter zou zijn geweest als ik inderdaad kwaad zou zijn geworden. Hoe anders zou alles dan gelopen kunnen zijn? Aan de andere kant zou dat waarschijnlijk gewoon een flinke ruzie zijn geworden. 


Nou ben ik altijd al een stil typje op de achtergrond geweest en nooit een uitbundige verteller. 

Zodra het dus, na de eerste gesprekken met de familie, met een beetje fatsoen kon, vluchtte ik dus weg naar m'n eigen vertrouwde oude zolderkamer. Zogenaamd om m'n tas naar boven te brengen. Daar aangekomen zette ik wat muziek aan en daar, in m'n slaapkamer, kreeg ik eindelijk een klein beetje het gevoel van een thuiskomst. Een klein beetje want de beelden in m’n hoofd, waren onmogelijk te rijmen met een jongenskamer met posters aan de muren die ik om me heen zag.


Toen ik de volgende morgen uit m'n bed kwam heb ik in eerste instantie nog even met het militaire kloffie dat ik de voorgaande avond uit had getrokken, in de hand gestaan maar ik heb toen toch maar een "gewone" spijkerbroek aan getrokken.

Het was echter een meer dan vreemd gevoel om voor het eerst weer zo'n "gewone" broek aan te moeten. en toen ik daar voor het eerst weer mee, de trap af liep, en uiteindelijk ook de straat op ging, had ik helemaal. het gevoel dat ik ineens helemaal niemand meer was. Met veel tegenzin ging ik weer op in de gewone, anonieme massa.


Al had ik me dan geen heel grootte voorstelling gemaakt van mijn thuiskomst, ik had zeker niet zien aankomen dat niemand interesse bleek te hebben voor mij. 

Ik heb bijvoorbeeld toen ik terug in Nederland was, bij veel mensen geprobeerd om wat over Libanon te vertellen om het zo voor mij een plek te kunnen geven, maar ik stuitte iedere keer op de zelfde muur van onbegrip en desinteresse. Ouderen begonnen bijvoorbeeld net als m’n pa, over hun tweede wereldoorlog beleving. Jongeren begonnen liever over dingen die voor hen belangrijker waren.

De genen die wel iets leken te willen horen bleken ook een vast idee te hebben over wat je hoort te vertellen als je uit zo’n “crisisgebied” komt en dat was blijkbaar niet wat ik vertellen wou.